Ga naar de inhoud

Van vrachtboot naar plezierjacht; het verhaal van de Overijsselse Vechtzomp

Een 8-tal vakantiegangers stapt aan boord van de Vechtzomp in Dalfsen. Stilletjes tuft de elektrische motor als de zomp hen meeneemt over de Overijsselse Vecht. De mast staat fier omhoog. De bezoekers zelf zitten op smalle bankjes in de boot. Eén vrijwilliger staat aan het roer, en een andere vrijwilliger vertelt over de geschiedenis van de Vechtzomp. In een gemoedelijk tempo vaart men richting Ommen, onderweg genietend van de grazende koeien in de weilanden, van de vele vogels die over het water scheren en fietsende toeristen die wachten op het pontje om de Vecht over te steken. Het is moeilijk voor te stellen dat het varen op de Vecht met dezelfde Vechtzomp ooit zwaar werk is geweest voor de lokale schippers.  

Varen op een wisselvallige rivier

Het leven van de Vechtzompen en haar schippers was vroeger alles behalve rustig en romantisch. Want, daar waar stuwen nu zorgen dat het regenwater uit Duitsland op een geleidelijke manier richting het IJsselmeer stroomt, zo moest men in vroegere tijden de boten vaak laten voorttrekken door paarden om stroomopwaarts te kunnen varen als het regenwater in het voorjaar richting de Zuiderzee bulderde. En in de zomer was de waterstand in de Vecht zo laag, dat schippers vast kwamen te zitten onderweg van Duitsland naar Zwolle. Ze moesten dan dammen bouwen in het water, zodat het water zich daarachter kon verzamelen. Bij het doorbreken van de eigen gemaakte dam, kon de vrachtboot met behulp van het extra water over het ondiepe gedeelte worden getild. 

Geboorte van de Vechtzomp

De naam Vechtzomp werd voor het eerst genoemd in 1815. Het ging toen om een schip dat 12 tot 14 ton kon vervoeren met een diepgang van slechts 24 centimeter als ze leeg was. Voor 1815 voeren ook al verschillende soorten vrachtschepen over de Vecht. Die werden toen ‘potten’ genoemd. Dat is de algemene naam voor boten met een platte bodem. De zijkanten van deze boten liepen uit naar buiten, zodat de laadruimte zo groot mogelijk werd. En als het water diep genoeg was, werden er planken bovenop de zijkanten geplaatst, zodat de boot meer diepte kon maken en dus meer vracht kon vervoeren. Deze voorouders van de Vechtzomp voeren niet alleen over de Vecht, maar overal in Oost-Nederland.  

Van seizoensvaart naar varen het hele jaar door

In de loop van de Middeleeuwen, toen de verstedelijking op gang kwam, steeg de vraag naar goederen vanuit de stad. De taak van de Vechtzomp en haar voorouders was om goederen als graan, hout en rogge, vanuit de dorpen naar Zwolle of Duitsland te vervoeren. Want, bij gebrek aan goede landwegen was vervoer over water tot in de 19de eeuw de beste en snelste optie. 

En zo voeren de schippers met grote regelmaat tussen Duitsland en Zwolle. In het midden van de 17de eeuw bestond de vracht vooral uit hout, steen en graan. In die tijd werd het hout en de rogge eerst nog opgeslagen bij verschillende verzamelpunten langs de rivier, om dan in de herfst, als het rivierwater hoog genoeg stond, te worden vervoerd naar Zwolle en Duitsland.  

Vanaf de 18de eeuw kwam er steeds meer vraag vanuit kooplieden naar vrachtvervoer. Zij wilden hun goederen zoals linnen, meststof, porselein uit Engeland, koffie, thee en jenever afzetten in zoveel mogelijk gebieden. Ze wilden dus niet alleen goederen versturen als er genoeg water in de Vecht stond, maar het hele jaar door. De Vechtzomp met haar schippers zijn toen ook in de zomer, bij laag water, gaan varen. 

Die extra vaarten creëerden bedrijvigheid bij vooral de ondiepe gedeelten langs de Vecht. De schippers, die toch moesten wachten totdat er genoeg water was verzameld achter hun zelfgebouwde dammetjes, kochten bij de lokale boer alcohol en maaltijden. Ook konden de schippers tegen betaling in het hooi slapen. Dat leverde een leuke bijverdienste op voor de boeren die hun boerderij vlak langs de Vecht hadden staan. Sommige van deze rustplaatsen zijn later veranderd in herbergen en campings.

Natuurlijk werd er ook gesmokkeld met de Vechtzomp. Op die manier probeerde de schipper het betalen van accijnzen te vermijden. In een krantenbericht uit juli 1815 staat dat verschillende schippers zijn opgepakt voor het smokkelen van goederen. Schipper R. van der Wel had twee zakken zout bij zich, die hij had verstopt in zijn boot. Gerrit J. Schulte had jenever op zijn boot verstopt, en Harmen Schol had 3 zakjes ‘vreemde thee’ bij zich. Allemaal kwamen ze vanuit Bentheim of Nordhorn met als eindbestemming Zwolle. 

Enterse Zomp
Zusje van de Vechtzomp, de Enterse zomp

Kanalen en spoorlijnen betekenen het einde voor de Vechtzomp

Na deze gloriedagen, nam in de eerste helft van de 19de eeuw de handel over de Vecht snel af. In die tijd werd Münster namelijk via een kanaal verbonden met de Rijn. Ook werden de doorvoerrechten door het graafschap Bentheim fors verhoogd. Steeds vaker leverden de schippers hun goederen dan ook af in Nordhorn om dan met een lege boot naar Zwolle terug te varen. 

In die periode werd ook het Zwolle-Almelo kanaal en de Almelo-Haandrik kanaal gegraven. Deze kanalen moesten worden voorzien van voldoende water. Daarom werden in 1853 twee stuwen in de Vecht gebouwd zodat het water naar de Overijsselse kanalen werd gestuurd. Hierdoor kwam de Vecht in de zomer nog droger te staan. De burgemeester van Ommen klaagde in 1857 over deze lage waterstand en vroeg in 1863 om de stuwen enkele dagen voor de jaarmarkt te openen, zodat de boten met goederen tot in Ommen konden varen voor de jaarmarkt. 

Om het varen over de Vecht mogelijk te blijven maken, werden aan het begin van de 20ste eeuw delen gekanaliseerd waardoor de afstand vanaf de Duitse grens naar Zwolle met 30 kilometer werd ingekort. Helaas werden in die tijd ook de eerste spoorlijnen aangelegd en zandwegen tot grind- en straatwegen verhard. Het vrachtvervoer kwam op en het gebruik van de tragere Vechtzomp werd daardoor steeds minder aantrekkelijk. De vrachtwagen en de trein namen haar plaats in.  

Tot in de jaren 30 bleven toch nog enkele Vechtzompen over de Vecht varen. Via een vaste dienstregeling voeren de schepen tussen Zwolle, Dalfsen, Ommen en Hardenberg. Daarna werd de concurrentie met de vrachtwagen en de trein te groot en moesten de schippers een ander bestaan zoeken. Het hout van de boten werd hergebruikt en de Vechtzomp verdween daardoor volledig uit de samenleving. Er zijn alleen nog enkele restanten van een voormalige Vechtzomp te vinden in het klompen- en zompenmuseum van Enter. 

Verdwenen erfgoed gereconstrueerd

En toch varen er nu weer Vechtzompen over de Overijsselse Vecht. De huidige Vechtzompen zijn reconstructies van de oorspronkelijke boten. Ze vervoeren ook geen goederen meer, maar mensen. Bezoekers en inwoners van het Vechtdal, die het landschap weleens vanaf het water willen zien, kunnen nu in Gramsbergen, Hardenberg en Dalfsen in een Vechtzomp stappen. Alleen Ommen heeft nog geen Vechtzomp aan haar kade liggen. En dat heeft een reden, want daar doen ze het anders. Zij laten hun Vechtzomp niet bouwen door professionele bootbouwers, maar door een groep van 10-12 vrijwilligers. Hun Vechtzomp is een replica van een schaalmodel van een oorspronkelijke Vechtzomp die door een lokale leraar is gemaakt. Wanneer hun Vechtzomp in april 2023 te water wordt gelaten, heeft elke gemeente langs de Vecht een Vechtzomp als herinnering aan de tijd dat de Vecht een belangrijke handelsroute vormde voor de regio. 

————————

Bekijk de aflevering ‘Ommen – een stad vol mensen met passie voor ambachten, kunst en koken‘ waarin ik een bezoek breng aan de vrijwilligers van de Ommer Vechtzomp.

Dit artikel is mede mogelijke gemaakt dankzij een bijdrage van het Matchingsfonds.